Twitter Facebook RSS Feed Email
Posts tonen met het label Cognitieve valkuil. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Cognitieve valkuil. Alle posts tonen

De invloed van onze behoeften, interesses en angsten op onze oordeelsvorming

Een andere voor een beroepsbeoefenaar onwenselijke cognitieve valkuil is de menselijke neiging om ons in onze kennisverwerving, -verwerking en -uiting te laten beïnvloeden door onze behoeften, interesses en/of onze angsten. Deze neiging is sterk gerelateerd aan onze neiging tot tunnelvisie: de neiging ons te laten beïnvloeden door overtuigingen n.a.v. eerdere ervaringen, eerdere beslissingen, levensopvattingen en/of professionele idealen. Je ziet hier hetzelfde mechanisme aan het werk: we laten ons in onze oordeelsvorming onbewust door iets leiden.

De onbewuste beïnvloeding door onze behoeften, interesses en angsten heeft echter wel een ander karakter. Bij deze cognitieve valkuil gaat het om een gerichtheid die minder te maken heeft met bepaalde overtuigingen maar eerder te relateren is aan hoe we zijn als mens: naast iemand met overtuigingen ook wezens met fysiologische, soms korte-termijn / onmiddelijke behoeften, interesses en angsten. Deze behoeften, interesses en angsten sturen onze gerichtheid. Of als je de houdbaarheid van kennis van de ander bevraagt: kan de ander onbewust beïnvloed hebben.
 
Voorbeeld 1
Misschien herken je het wel: als je een nieuwe telefoon wilt kopen dan ben je ineens veel gerichter op de telefoontjes die anderen hebben. Als je een bepaald model auto wilt kopen, zie je het model vaker rijden. Je gaat er (on)bewust meer op letten.
 
Voorbeeld 2
Bij overvallen weten slachtoffers zich vaak niet te herinneren hoe de dader eruit zag. Dit lijkt merkwaardig maar valt te verklaren. Het slachtoffer is meer gericht op het wapen dat gebruikt wordt. Het slachtoffer heeft namelijk een direct belang hieraan te ontkomen en te overleven [1]. Als een slachtoffer aangeeft de dader niet meer te herinneren, mag je dus niet concluderen dat het slachtoffer dan waarschijnlijk niet aanwezig was. Net zoals maar weinig mensen zich het kenteken kunnen herinneren van de auto waarmee ze (bijna) een aanrijding hadden.

Voorbeeld 3
Mensen die een grote angst hebben voor spinnen, reptielen e.d. merken deze dieren eerder op dan mensen die deze angsten niet hebben [2]. In de zorg zullen artsen of verpleegkundigen die een interesse hebben voor een bepaalde ziekte of kwetsuur deze ook eerder signaleren. Helemaal nu deze interesse vaak samengaat met extra kennis hierin.

__________

[1]
Loftus, E.F. en G.R. Loftus en J. Messo, Some facts about “weapon focus, in: Law and Human Behavior, 1987, Vol. 11 (1), bladzijde 55 e.v. en Kassin, S.M., V.A. Tubb, e.a., On the "General Acceptance" of Eyewitness Testimony Research: A New Survey of the Experts, in: American Psychologist, 2001, Vol. 56 (5), bladzijde 405 e.v.

[2]
Mogg, K. en Bradley, B.P., A cognitive-motivational analysis of anxiety, in: Behaviour Research and Therapy, 1998, Vol. 36, bladzijde 809 e.v.

Tunnelvisie binnen het recht

Helaas kunnen (ook) juridische beroepsbeoefenaren te maken krijgen met allerlei cognitieve valkuilen in hun oordeelsvorming. Om die reden is het belangrijk dat bij juridische kwesties alle betrokken partijen hun verhaal naar voren kunnen brengen. Helemaal als het recht wordt gezien als het enige waarop mensen kunnen terugvallen als de alledaagse normen in het maatschappelijk verkeer hen in de steek laten [1]. Als het recht de laatste strohalm is dan is het belangrijk dat de oordeelsvorming hierbinnen goed is.

Nu is dit helaas niet altijd het geval. Met name een aantal gerechtelijke dwalingen binnen het strafrecht hebben duidelijk gemaakt wat de impact kan zijn van minder goede oordeelsvorming.

Een bekende zaak waarin de oordeelsvorming achteraf niet goed bleek te zijn geweest, was de Puttense Moordzaak. In deze zaak werden twee mannen ten onrechte schuldig bevonden aan de verkrachting en moord van een 23-jarige stewardess. Ze werden in 1995 veroordeeld tot 10 jaar gevangenisstraf. Na zeven jaar werden ze alsnog vrijgesproken. Zes jaar later werd een nieuwe verdachte, Ronald P., op basis van een DNA-match opgepakt en veroordeeld.  

Vooral tunnelvisie kan de oordeelsvorming bij opsporing en berechting negatief beïnvloeden. Vaak liggen hier allerlei verkeerde overtuigingen aan ten grondslag over hoe de mens is. Een aantal voorbeelden:
 
Voorbeeld 1
Feit: Iemand bekent iets, bijvoorbeeld een misdrijf. 
Veelvoorkomend oordeel: Dan moet dit wel waar zijn. 
Onjuiste veronderstelling: Een mens liegt niet over dat hij een misdrijf heeft gepleegd. Dit is niet correct [2]. Dit voorbeeld toont een menselijke tekort dat volgens sommige auteurs apart aandacht verdient. We hebben namelijk de beperking om ons dingen te herinneren die niet plaatsgevonden hebben. Ons geheugen is erg beperkt: zaken raken verloren of worden herschreven. Hierbij komt ook nog dat andere mensen in staat zijn om door het stellen van suggestieve vragen ons te doen uitspreken dat bepaalde fictieve gebeurtenissen echt hebben plaatsgevonden. Terwijl hier geen bewijs voor is. Dit klinkt je misschien vreemd in de oren maar mensen kunnen bepaalde gebeurtenissen worden aangepraat. Ze denken oprecht dat iets in hun bijzijn heeft plaatsgevonden terwijl dat niet zo is [3]. 

Voorbeeld 2 
Feit: Een verdachte wil bij zijn verhoor niet spreken en beroept zich op zijn zwijgrecht.
Veelvoorkomend oordeel: Hij zal er wel iets mee te maken hebben.
Onjuiste veronderstelling: Alleen mensen die iets te verbergen hebben, zwijgen. Dit is niet juist [4].

Voorbeeld 3
Feit: Je zit in een situatie waarbij het lastig is om vast te stellen of een bekentenis van iemand waar is of niet.
Veelvoorkomend oordeel: Deze bekentenis moet wel waar zijn.
Onjuiste veronderstelling: Mensen die valse bekentenissen afleggen, kunnen eenvoudig herkend worden. Dit is niet juist [5].

Voorbeeld 4
 Feit: Een kind vertelt iets (bijvoorbeeld in een verhoor).
Veelvoorkomend oordeel: Dat wat het kind vertelt, zal wel waar zijn.
Onjuiste veronderstelling: Kinderen liegen niet of minder dan volwassenen. Dit is niet juist [6].

Voorbeeld 5
 Feit: Iemand doet aangifte van een vreselijk misdrijf.
Veelvoorkomend oordeel: Dit moet wel waar zijn.
Onjuiste veronderstelling: Sommige aangiftes van ervaringen zijn zo naar dat ze wel waar moeten zijn. Dit is niet juist [7].

Voorbeeld 6
Feit: Aangifte wordt gedaan van een vreselijk misdrijf.
Veelvoorkomend oordeel: Dit moet wel waar zijn.
Onjuiste veronderstelling: Sommige aangiftes van ervaringen zijn zo vreselijk dat eigen belangen (een ander motief voor betekenisgeving) niet meer spelen. Dit is echter niet juist [8]. De interpretatie is dus gelijk aan die van voorbeeld 5 maar de rechtvaardiging is net anders (ook een argument wordt gegeven). Ze is echter nog steeds (mogelijk) onjuist.

Deze voorbeelden maken duidelijk hoe belangrijk het is dat gerechtelijke procedures goed zijn ingericht. Volgens Braeckman & Boudry kan een goede juridische procedure er op twee niveaus voor zorgen dat er zo min mogelijk sprake is van tunnelvisie:
  • Doordat een partij (bijvoorbeeld een aanklager in een strafrechtelijke moordzaak) alles op alles zet om een eigen hypothese te staven (verdachte is schuldig) dan kan dit tot tunnelvisie leiden. Dit hoeft echter nog geen probleem te zijn omdat de andere partij (verdediger) dit even ijverig doet. Braeckman & Boudry noemen dit zelfcorrectie binnen de sociale context.
  • Hierdoor vindt, zo stellen Braeckman & Boudry, vervolgens  zelfcorrectie plaats op individueel psychologisch niveau. Een kritische partij in een rechtszaak anticipeert namelijk reeds op de strenge kritiek die hij van zijn opponent mag verwachten. Ook dit biedt weerstand aan de verleiding van de confirmation bias.

Helaas blijkt in de praktijk dat dit nog geen garanties geeft. Dus blijf ook vragen stellen bij juridische oordeelsvorming.

_________

[1]
Zie voor dit perspectief op het recht Trappenburg, M., Het recht als reservecircuit, in: Brouwer, P.W., M.M. Henket, A.M. Hol, en H. Klooster huis (red.), Drie dimensies van recht. Rechtstheorie, rechtsgeleerdheid, rechtspraktijk , Boom Juridische uitgevers, Den Haag 1999, pp. 57-76.

[2]
Zie bijvoorbeeld bekende voorbeelden als de Guilford Four en de Birmingham Six in Engeland en de Puttense Moordzaak en de beschuldiging van Ina Post in Nederland. Meerdere redenen kunnen aan een valse bekentenis ten grondslag liggen. Soms speelt (1) een (pathologische) drang naar bekendheid op, soms (2) gaat het om de bescherming of gunsten van anderen. Ook kan (3) ten onrechte worden gedacht dat men schuldig is (mogelijk na suggestie of misleiding). Tot slot speelt (4) psychische en zelfs lichamelijke druk (uitputting en de daarbij behorende stress) soms een rol. De schattingen hoe vaak valse bekentenissen voorkomen lopen sterk uiteen. Het percentage is namelijk in grote mate afhankelijk van de groep die bestudeerd wordt. Sommige onderzoeken komen zelfs tot 60%: bijna 2 op de 3 mensen zijn geneigd om een valse bekentenis af te leggen. Met name in de VS heeft dit de aandacht gekregen. Zie bijvoorbeeld Sackman, Edward J, False Confessions: Rethinking a Contemporary Problem, in: The Kansas Journal of Law & Public Policy, 2006 - 2007, Vol. 16 (208) voor een overzicht van enkele onderzoeken en een vergelijking tussen een inquisitoir en accusatoir rechtssysteem. 

[3]
Bekend zijn zaken van teruggevonden / verborgen / verdrongen herinneringen – met name op het gebied van seksueel misbruik – die achteraf aanwijsbaar fout waren. Achteraf bleek dat therapeuten vrij sturend waren geweest. Bijvoorbeeld door het geven van positieve feedback. Onderzoek laat echter zien dat er geen bewijs is dat mensen (na pakweg hun vierde) seksueel misbruik echt kunnen verdringen. Ook de werking van hypnose is discutabel. Voor een toegankelijk werk: Ruscio, J., Lilienfeld, S.O., e.a., De 50 grootste misvattingen in de psychologie, 2010, Prometheus / Bert Bakker. Een bekend psycholoog / wetenschapper wiens werk interessant is om over dit tegengeluid te lezen, is de Amerikaanse Elizabeth Loftus. Zij was betrokken bij meerdere rechtszaken.

[4]
Deze veronderstelling is niet per definitie juist. Iemand kan ook op de hoede zijn omdat hij bijvoorbeeld weet dat er verhoortechnieken zijn die het in zich hebben om tot valse bekentenissen te komen (bijvoorbeeld de methode van geleide herinnering). Of omdat de persoon er zich van bewust van is dat een feit in andere, onjuiste context wel strafbaar is. De reden kan nog meer basaal zijn. Bijvoorbeeld de drang niet mee te werken uit antipathie ten opzichte van de overheid. Of om iemand te beschermen die an sich toch niets met de zaak heeft te maken. Of uit schaamte. Of omdat het juridisch mag.

[5]
Van Koppen en Malsch wijzen op de Schiedammer Parkmoord als voorbeeld dat deze veronderstelling niet juist is. Zie Koppen, van P.J. en Malsch, M., Het praktisch nut van de rechtspsychologie, Kluwer, 2008, bladzijde 50.

[6]
Ouders zullen dit herkennen, maar 10 tot 15 procent van de kinderen liegt met opzet. Een bijkomend probleem is dat het professioneel uitvragen van kinderen lastig is. Een kind kan eerder (onbewust) een bepaalde richting op worden geleid dan een volwassene. Dit omdat kinderen o.a. eerder sociale wenselijke antwoorden willen geven. Zie Jonas, D.P.H, False positives in the field of child maltreatment, in: Child Abuse and Neglect, 2001, Vol 25 (10), bladzijde 1395. Ook staan kinderen snel open voor sturende gebaren die een vraag begeleiden. Zie Broaders, S.C. en Goldin-Meadow, S., Truth Is at Hand: How Gesture Adds Information During Investigative Interviews, in: Psychological Science, 2010, Vol. 21 (5), bladzijde 623 e.v.

[7]
Neem bijvoorbeeld seksueel misbruik van kinderen. De Landelijke Expertgroep Bijzondere Zedenzaken (LEBZ) stelde in een Zembla-uitzending in 2009 (titel: Verdachte vaders) dat tussen de 30 en 50 procent van de aangiftes van moeders van seksueel misdrijf door vaders vals is. Vaak is wraak het motief. Wetenschappelijke onderzoeken geven percentages onder de 10 procent (dit is echter inclusief de optie dat het kind aangifte doet). Zie o.a. Ney, T., True and False Allegations of Child Sexual Abuse: Assessment and Case Management, Psychology Press, 1995, bladzijde 23 e.v. In 1994 liet Amerikaans onderzoek door Kanin zien dat 41% van de verkrachtingszaken verzonnen was. Zie Kanin, E.J., False rape allegations in: Archives of Sexual Behaviour, 1994, Vol. 23 (1), bladzijde 85. Dit uitkomsten van dit onderzoek werden wel bekritiseerd. Later onderzoek liet zien dat de percentages van ‘verzonnen verkrachting’ in de wetenschap schommelen tussen 1,5% en 90%. Zie Rumney, N.S., False Allegations of Rape, in: Cambridge Law Journal, Vol: 65 (Maart), 2006, bladzijde 128 e.v. Wat deze cijfers je vooral laten zien, is dat aangiftes van gruwelijke misdrijven niet per definitie betrouwbaar zijn. Via rechtspraak.nl zijn eenvoudig voorbeelden te vinden van valse aangiften. Bijvoorbeeld ECLI:NL:RBZUT:2011:BR3110, Rechtbank Zutphen, 06/580210-09 en 06/850095-11.

[8]
Zie vorige noot. Er is een duidelijk verband tussen valse aangiftes en echtscheidingsprocedures.

Cognitieve valkuil: tunnelvisie

In onze oordeelsvorming zijn we zonder dat we het weten soms geneigd om uitsluitend informatie te zoeken (en vervolgens te interpreteren en te herinneren) die bestaande opvattingen bevestigen. Dus we geven niet alleen (te) snel betekenis aan feiten (zie deze valkuil) maar mogelijk doen dit ook nog eens niet zuiver omdat we enkel die informatie zien die we 'willen' zien. Ongeacht of dit wel houdbaar is.
 
Dit fenomeen noem je confirmation bias of tunnelvisie. Bij een beroepsbeoefenaar is sprake van tunnelvisie indien de persoon voor de uitoefening van het beroep enkel kennis omarmt - bijvoorbeeld iets waarneemt - als dit een bestaande opvatting bevestigt [1].
 
Voorbeeld
Stel een kassamedewerker heeft een negatieve kijk op oudere klanten (“bejaarden zijn sloom”). Dit kan er toe leiden dat hij vervolgens alleen ouderen waarneemt die dit bevestigen (“zie je wel, weer een bejaarde die niet wil opschieten bij de kassa”). Informatie die tegengesteld aan dit standpunt is (een snellere bejaarde) valt hem niet op.
 
We zijn geneigd meerdere zaken bevestigd te willen krijgen:
  1. overtuigingen n.a.v. eerdere ervaringen
  2. eerder genomen beslissingen
  3. onze levensovertuiging(en)
  4. onze professionele idealen: de idealen achter het werk dat we verrichten.
 
1. Bevestigen eerdere overtuigingen
We zijn ten eerste geneigd om voor onze overtuigingen bevestiging te zoeken. In combinatie met de menselijke neiging om feiten direct op een bepaalde manier te kleuren kan tunnelvisie ontstaan.

Voorbeeld
Mediators zullen de volgende situatie herkennen: twee buren, de familie Jansen en de familie Pietersen, hebben ruzie. Vele voorvallen hebben geleid tot wederzijdse irritatie. Grootste bron van irritatie van familie Jansen: de overstekende takken van een boom van familie Pietersen. Familie Pietersen irriteert zich weer aan de kinderen van familie Jansen. Op een dag besluit familie Jansen haar goede wil te tonen. Ze gaan tijdens het reguliere tuinonderhoud de boom van familie Pietersen van hun kant bijknippen. De kinderen werken hard mee. Maar hoe ziet familie Pietersen dit: “Die rotkinderen zitten weer met hun *$*$* aan onze boom. Ze moeten er **%*%# vanaf blijven!! Ze knippen zo de boom dood!”. 
 
Feit: De kinderen zitten aan de takken van mijn boom.
Oordeel: De kinderen mollen mijn boom.
Onjuiste veronderstelling: De kinderen zitten opnieuw aan de boom om deze kapot te maken of mij te irriteren.
    
2. Bevestigen eerder genomen oordeel of beslissing
Ook zijn we geneigd om informatie te zoeken die een eerder oordeel of beslissing bevestigt.

Voorbeeld
Stel, je hebt een bepaalde studie uitgezocht en je wilt nog even op internet enkele fora bezoeken om vast te stellen of je keuze goed is. De kans is groter dat je vooral die informatie erbij betrekt die jouw keuze bevestigt in plaats van ontkracht. Informatie die je keuze ondersteunt, lees je langer of kies je eerder uit je zoekresultaten. Hetzelfde probleem zie je terug als een arts objectief gezien onnodig lang blijft doorgaan met een verkeerde behandeling van een patiënt. De gerichtheid op een eerdere diagnose kan een aangepaste diagnose en behandeling in de weg staan.

Een specifieke variant hiervan is het zogenaamde sunk cost-probleem bij oordeelsvorming: we vinden het lastig om gemaakte kosten die we niet meer kunnen goedmaken niet mee te wegen als we moeten beslissen over de toekomst (zie ook hier).
 
3. Bevestigen levensovertuiging
Een levensovertuiging die iemand voorstaat, kan de juiste verwerking van informatie in de weg staan of op z’n minst een gekleurde betekenis geven. Met levensovertuiging wordt bedoeld de persoonlijke idealen die iemand hebben gevormd of nog steeds vormen en waaraan de persoon zijn identiteit ontleent. Het zijn als het ware fundamentele overtuigingen. Ze staan aan de basis van iemands bestaan (of meer filosofisch: van iemands zijn). Onderzoek laat zien dat het lastig is om informatie die hier tegen in gaat te aanvaarden.
 
Voorbeeld
Er zijn mensen die als levensmotto hebben dat ze altijd willen geloven in de goedheid van de mens. Voor deze groep mensen kan het lastig zijn om te accepteren dat iemand – bijvoorbeeld door een hersenbeschadiging [2] – slecht handelt . Als zich dan een vervelend voorval voordoet, zal iemand uit deze groep het voorval mogelijk oprecht toch gaan inkleuren vanuit zijn levensideaal: “maar hij bedoelde het vast goed”.
 
4. Bevestigen professionele idealen
Ook professionele idealen kunnen invloed hebben hoe met informatie wordt omgegaan.

Voorbeeld
Een voorbeeld uit het juridische domein. Zowel politie en het Openbaar Ministerie hebben primair tot doel wetsovertredingen en misdrijven op te sporen en te vervolgen. Een veilige samenleving staat voorop. De medewerkers van deze organisaties omarmen vaak dit ideaal (ze hebben immers niet voor niets bij deze organisatie gesolliciteerd) of worden hierop gewezen. Het gaat echter mis als ze vervolgens te ver gaan in het nastreven van dit ideaal. Als bijvoorbeeld alles op alles wordt gezet om misdadigers op te sporen. De mogelijke consequentie hiervan kan namelijk zijn dat de gerichtheid bij opsporing doorschiet, te eenzijdig wordt en dat enkel feiten worden gezocht die een verdachtmaking bekrachtigen. Dit wordt versterkt wanneer niets vinden geen optie is ("falen"). 

Stel een verdachte vertelt dat hij niet in de buurt van het voorval was. Dit kan op twee manieren worden geïnterpreteerd: hier is tegenbewijs maar ook als bewijs van een mogelijke leugenachtige houding van de verdachte. Indien van het laatste standpunt wordt uitgegaan, kan sprake zijn van tunnelvisie.

In de zorg zie je deze cognitieve valkuil terug bij zorgverleners die moeite hebben met het opgeven van patiënten en maar blijven doorbehandelen ook al is het objectief gezien niet zinnig. Een doorgeschoten gerichtheid op gezondheid als professioneel ideaal kan de oordeelsvorming vertroebelen.  
 
Tot slot
Het mag duidelijk zijn dat het uitsluitend zoeken naar bevestiging kan leiden tot allerlei problemen. Om het belang van het beteugelen van deze menselijke tekortkoming extra te benadrukken, is het goed om te lezen wat dit betekent voor de strafrechtelijke praktijk. Dit zal ik later uitwerken. Het wordt in ieder geval helemaal problematisch als meerdere van bovenstaande problemen zich tegelijkertijd voordoen. Indien een professional én zich te veel laat leiden door professionele idealen én door eerdere beslissingen én door eigen overtuigingen dan is de kans groot dat het eindoordeel niet goed is.
 
Het is overigens goed om in te zien dat lang niet alle beroepsbeoefenaren makkelijk zullen erkennen dat zij in een specifiek geval onderhevig waren aan tunnelvisie. Dit toegeven is lastig. Sterker, juist 'slimme' mensen zijn vaak goed in staat om te rationaliseren: om recht te praten wat krom is (hier vind je meer over deze valkuil). Dit maakt het onderkennen van en bevragen op tunnelvisie extra lastig. Helemaal als er andere belangen spelen (eer, reputatieschade, materiële schade) [3].

__________

[1]
Zie voor een voorbeeld over hoe een oordeel onze keuze voor nieuwe informatie stuurt Koppen, P.J., Reizen met mijn rechter, Kluwer, 2010, bladzijde 206. Dit betreft – in navolging op Wason – het zoeken naar nieuwe informatie die de regel achter de reeks  2-4-6 bevestigd. De toehoorder krijgt hiertoe de keuze tussen serie “8-10-12” als de serie “10-40-50” aangeboden om te horen of deze serie ook overeenkomstig de regel is. Het kiezen van de laatste serie is hierbij beter want dit levert nieuwe informatie op als de toehoorder dacht dat de regel steeds + 2 is (de regel was “het volgende getal is altijd groter dan de voorgaande”). Zie ook: Wason, P. C., On the failure to eliminate hypotheses in a conceptual task, in: Quarterly Journal of Experimental Psychology, 1960 (12), bladzijde 129-140.

[2]
Afwijkingen in de hersenen of hersenbeschadigingen kunnen van invloed zijn op het gedrag van mensen. De hersenstructuur maakt dat het goede in zekere zin bij sommige mensen niet aanwezig is. Een beroemd voorbeeld is Phineas Gage. Bij deze Amerikaanse spoorarbeider schoot bij een explosie een staaf door zijn hoofd met schade aan zijn linker prefrontale cortex tot gevolg. De overige verwondingen waren minimaal: hij genas tot ieders verbazing binnen een aantal maanden. Het ongeluk had echter tot gevolg dat zijn gedrag drastisch veranderde. Van een verantwoordelijk en geduldige man werd hij aanwijsbaar agressief en impulsief.

[3]
Treffend hiervoor zijn de dopingbekentenissen van wielrenners begin 21e eeuw. Toegeven dat je EPO of een ander prestatieverhogend middel had genomen was, zo rechtvaardigden een aantal wielrenners achteraf, (bijna) onmogelijk. Neem bijvoorbeeld Tyler Hamilton die stelt: “Probeer je je mijn situatie voor te stelen. Als ik de waarheid zou hebben verteld, zou alles voorbij zijn. De sponsor van de ploeg zou ermee ophouden en vijf mensen, vijftig vrienden van me, zouden hun baan verliezen. Mensen om wie ik geef. […] Dus ja, ik koos ervoor om te liegen […] Soms lieg je zo veel dat je er zelf in gaat geloven.” in Hamilton, T., en D. Coyle, De wielermaffia, het onthullende verhaal over doping in het Armstrong-tijdperk, Ambo|Anthos uitgevers, 2013, bladzijde 17.

Cognitieve valkuil: (te) snel betekenis geven aan feiten

Een andere veelvoorkomende cognitieve valkuil is dat we de kennis die tot ons komt, snel duiden. Vooral feitelijke beweringen voorzien we van een aanvullende betekenis door ze in ons eigen referentiekader te plaatsen. Bijvoorbeeld dat we zaken met elkaar gaan vergelijken. Iets is goedkoop, efficiënt, koud, warm, nat, hard, zacht, mooi, enzovoort. Verschillende feiten worden dan door ons aan elkaar gerelateerd. Het probleem is dat, zonder dat we dit ons beseffen, de achterliggende betekenisgeving persoonlijk is. Wat de ene persoon goedkoop, efficiënt, koud, et cetera vindt, hoeft de andere persoon nog niet te vinden. Nog los van het mogelijke probleem dat we niet alles al weten van de situatie.
 
Voorbeeld 1 
Als je het water voelt en denkt “goh, het water is niet koud” dan geef je betekenis aan de  temperatuur van het water dat op zichzelf enkel een bepaalde waarde heeft (bijvoorbeeld 18 graden). Voor jou is het – op dat moment en hoe jij je dan voelt – niet koud; voor iemand uit Midden-Afrika misschien wel?  Wanneer is iets koud? Waaraan relateer je dit? Is het niet te koud om te drinken, om in te zwemmen, om … Je oordeelt dat het water niet koud is, is op zich nog weinigzeggend.
 
Soms wordt betekenis gegeven op basis van een verondersteld denkkader van de ander.
 
Voorbeeld 2
Stel: een weerman zegt dat het een koude dag wordt omdat het maar 10 graden wordt. Dit kan betekenen: 10 graden is lager dan het normaal zou moeten zijn. Als het in voorgaande jaren bijvoorbeeld 14 graden gemiddeld was. Achter de uitspraak kan echter ook een andere veronderstelling zitten. Bijvoorbeeld de overtuiging dat 10 graden koud voor de kijkers is. Los of het gemiddeld 14 had moeten zijn. Sterker: mogelijk had de weerman bij 14 graden ook gezegd dat het koud gaat worden. We kunnen deze uitspraak als volgt opknippen:
 
Feit: Het wordt 10 graden.
Oordeel: Het wordt koud.
Veronderstelling: Als het 10 graden is, dan vinden mijn kijkers dit koud.
 
We hebben in het bijzonder de neiging om feiten moreel te willen duiden. We geven dan een morele, ook wel normatieve) betekenis aan een feit zonder ons af te vragen of we dit wel kunnen rechtvaardigen: we vinden iets snel moreel goed / niet goed, rechtvaardig / niet rechtvaardig of bijvoorbeeld eerlijk / niet eerlijk.
 
Voorbeeld 3
Net nadat een docent begonnen is met college komt een student de collegezaal in. De docent denkt “kansloos te laat, waardeloze student weer, gaat vast het vak niet halen”. Zo mogelijk denkt de student “waardeloze docent, begint te vroeg”.

Een vergelijking maken is een van de mogelijke vormen van betekenisgeving die kan plaatsvinden. Andere vormen zijn onder andere het (te) snel veronderstellen van causaliteit (het één zal wel uit het ander volgen) of het (te) snel generaliseren (alle gevallen zullen wel zo zijn).

Juist deze cognitieve neiging maken het voor beroepsbeoefenaren vaak lastig om onbevooroordeeld te zijn.

Onze gerichtheid kan gestuurd worden

Een andere cognitieve valkuil die ons professioneel oordeelsvermogen kan vertroebelen, is onze neiging de waarneming te laten sturen door de opdrachten die we van anderen krijgen. Indien we een verzoek krijgen iets te zoeken, zullen we gericht zijn op de uitvoering van de opdracht. Andere relevante informatie zien we dan over het hoofd. De opdracht beïnvloedt hierdoor onze gerichtheid, interpretatie en herinnering. Als de vragen die gesteld worden onze gerichtheid sturen, noemen we dit perceptuele waakzaamheid [1].

Als iemand aangeeft dat op deze pagina drie taalfouten staan, dan is de kans groter dat je een aantal fouten zult opmerken. En deze fouten eerder zult onthouden. Dit kan weer van invloed zijn op je oordeel over dit boek. Mogelijk kom je door deze opmerking eerder tot de conclusie dat “er zaten wel meerdere taalfouten in het boek” dan als de persoon niets had gezegd over de mogelijke taalfouten. Sterker, misschien constateer je hierbij taalfouten die helemaal geen taalfouten zijn. Omdat er drie moeten zijn, “vind” je er drie.

Reclamebureaus proberen hier – vaak zonder succes overigens – op in te spelen door ruim van te voren iets aan te kondigen en steeds langzaam een tipje van de sluier weg te geven.

Voorbeeld 1
Je hebt net een aantal alinea's gelezen. Maar welke geluiden hoorde je nu tijdens het lezen? Er bestaat een grote kans dat je dit niet meer (helemaal) zeker weet. Je bent gericht op het lezen en bestuderen van de tekst, zoals dit je mogelijk opgedragen hebt gekregen. Hierdoor sla je minder goed op wat je via je andere zintuigen hebt ervaren.

Voorbeeld 2 

Een bekend onderzoek dat laat zien hoe een gerichte vraag ook bewust gestuurd kan worden is het onderzoek van Simons & Chabris. Aan een groep proefpersonen wordt gevraagd om te tellen hoe vaak een groep jongeren een bal overgooit. In de tussentijd loopt een chimpansee door de groep en zwaait naar de kijkers. Bijna 50 procent van de personen gaf achteraf aan de chimpansee niet gezien te hebben [2]. Deze vraag laat zien dat een zoekvraag expliciet onze waarneming kan sturen.

Een speciale variant van deze valkuil is de negatieve suggestie [3]. Als iemand de opdracht krijgt om iets niet te doen, dan zijn veel mensen geneigd om het juist wel te doen. De oorzaak hiervoor ligt om te beginnen in de werking van onze hersenen. Als ik aan je vraag om niet aan een olifant te denken, dan maken je hersenen onbedoeld toch het beeld van een olifant aan. Daarnaast spelen een bepaalde rebellie en nieuwsgierigheid een rol. Stel, ik vertel je reeds dat onderaan de tekst een plaatje staat van twee bekende Nederlanders die gemeenschap hebben (standje 23!) maar dat je nu nog niet mag kijken. Niet iedereen zal het lukken om niet meteen te kijken.

Deze valkuil kan er voor zorgen dat we geen oog meer hebben voor alternatieven die buiten het verzoek liggen. We denken compleet te zijn in ons oordeel maar zijn enkel gericht aan het zoeken. Als je drie taalfouten hebt gevonden dan stop je. Terwijl er misschien wel vier taalfouten staan.

Dit kan bij (strafrechtelijke) onderzoeken problematisch worden. Als een agent wordt gevraagd om bewijs te zoeken die de schuld van een persoon bevestigt, is de kans groter dat de agent ontlastend materiaal over het hoofd ziet dan wanneer de vraag was om te zoeken naar bewijs voor de onschuld van een persoon. Je zult verderop lezen dat dit ook nog eens extra kan misgaan als de professional in kwestie zijn beroepsidealen te veel laat meewegen in zijn handelen. De redenering “Hij is schuldig want er is bewijs gevonden” kan bijvoorbeeld hierdoor in het strafrecht toch onjuist zijn: is er wel gezocht naar tegenbewijs? [4] Voor andere vakgebieden gaat dit natuurlijk ook op (denk aan de zorg).

Deze neiging kan ons ook opbreken als gesloten vragen worden gesteld die niet alle opties in zich hebben. Polls maken hier handig gebruik van. Stel ik vraag nu aan je of je dit boek goed vindt of niet. Veel lezer zullen of antwoorden dat  het een goed boek is of ze zullen zeggen dat het geen goed boek is. Andere mogelijke antwoorden worden – door de keuze van de vraag – hierdoor vergeten, zoals:

  • “het is wel ok” (inhoudelijk)
  • “goed gaat me wat ver, maar slecht wil ik het ook niet noemen” (inhoudelijk)
  • “dit kan ik pas zeggen als ik alles gelezen heb” (proces)
  • “ligt eraan waarvoor je het leest” (proces)
  • “voorlopig vind ik …” (proces en inhoud), et cetera.

Niet alleen het over het hoofd zien van andere opties is bezwaarlijk. Ook hoe iemand de vraag verwoordt – al betekent het feitelijk (zo goed als) hetzelfde – kan de uitkomst beïnvloeden. Op de vraag: “Ben je ondanks een economische crisis voor militair ingrijpen in land x? Het zal ons € 300 miljoen kosten.” zal naar alle waarschijnlijkheid een aanzienlijk lager percentage ja-antwoorden opleveren dan de vraag “Ben je ondanks een economische crisis voor internationaal militair ingrijpen in land x. Het zal ons € 300 miljoen kosten.” Enkel het woordje internationaal heeft namelijk invloed op de uitkomst. Dit wordt nog meer versterkt als genoemd is met wie we internationaal gaan ingrijpen [5]. Maar hoe relevant is dit – het internationaal-zijn, het samen-doen – voor het oordeel? Met de "juiste" vraag kun je dus iemand dichter bij het gewenste antwoord (oordeel) laten komen. De uitkomst van de oordeelsvorming wordt beïnvloed.
__________

[1]
Als je meer hierover wilt vinden: in het Engels heet dit: perceptual vigiliance.

[2]
Op internet zijn genoeg voorbeeldfilmpjes te vinden om het onderzoek zelf eens te proberen (awareness-test). In het Engels heet dit fenomeen inattentional blindness. Zie verder Simons, D.J. en Chabris, C.F., Gorillas in our midst: sustained inattentional blindness for dynamic events, in: Perception, 1999, Vol. 28 (9), bladzijde 1059 e.v.

[3]
De invloed van suggestie is ook in positieve zin aanwezig. Als een arts zegt dat het pijn gaat doen, dan voelen mensen eerder pijn dan als de arts zegt dat een handeling geen pijn gaat doen. Ondanks dat de handeling hetzelfde is.

[4]
Voor een bestuursrechtelijk voorbeeld zie Rechtspraak.nl,
Een gemeente mag onderzoek naar bijstandsfraude niet uitbesteden aan een commercieel bedrijf, 17 september 2014,
 
[5]
Voor een uitgebreide toelichting op dit voorbeeld: Halpem. D.F., Thought & Knowledge: an introduction to critical thinking, Lawrence Erlbaum Associates, Publishers, 2003, bladzijde 130 e.v.

Onze cognitieve valkuilen

Het menselijk “gezond” verstand kan een beroepsbeoefenaar flink beetnemen. Allerlei problemen kunnen namelijk bij het verwerven, verwerken en uiten van kennis zich voordoen. Deze beperkingen van het verstand worden ook wel cognitieve valkuilen genoemd: valkuilen van het menselijk verstand. We lijken met ons volle verstand en in alle redelijkheid een redenering en de hierin gebruikte informatie te aanvaarden terwijl we dit eigenlijk niet zouden moeten doen.

Volgens de wetenschapsfilosoof Ton Derksen hebben deze valkuilen te maken met onze cognitieve instincten: (vaak) evolutionaire krachten die een juist oordeel in de weg kunnen staan omdat het denken een verkeerde kant op gaat [1]. We moeten trouwens, zo betoogt Derksen, dit elkaar niet kwalijk nemen want het gebeurt vaak onbewust. Heb jij bijvoorbeeld ook niet gedacht dat de aarde stil stond totdat iemand vertelde dat niet waar was? Ons denken kan er gewoon naast zitten.

Dit heeft trouwens niet enkel met opleidingsniveau te maken. Sterker, er zijn auteurs die stellen dat juist "slimme" mensen gevoelig zijn voor de menselijke cognitieve valkuilen [2]. Dit heeft er mee te maken dat juist "slimme" mensen vaak de capaciteiten hebben om de waarheid of juistheid van willekeurig iedere opvatting te verdedigen. Hierdoor hebben zij nog meer dan niet slimme mensen ook de capaciteiten om een niet aanvaardbare bewering - bewust of onbewust - goed te praten. Om recht te praten wat krom is. Terwijl deze rationeel gezien niet aanvaard zou moeten worden. We noemen deze cognitieve valkuil rationaliseren.



Juist "verstandige" mensen zijn gevoelig
voor de menselijke cognitieve valkuilen.



Om te laten zien waar we het over hebben, zal ik hierna de belangrijkste cognitieve valkuilen concreet beschrijven. Probeer bij het lezen van de valkuilen wel scherp te zijn. Ik heb de meeste valkuilen begeleid met bewijs maar dit wil niet zeggen dat het daarom maar klopt. Mijn advies aan je is om te proberen voorbeelden te vinden van de verschillende cognitieve valkuilen. Of nog beter: tegenvoorbeelden. Als je op een gegeven moment denkt “laat maar zien die onderzoeken” dan zet je direct een belangrijke stap in het ontwikkelen van de juiste vragende houding.
__________

[1]
Zie Derksen, T., in KRO Profiel, De mensen achter Lucia de B., uitgezonden 2 april 2008 (nog te raadplegen via internet) 

[2]
Bijvoorbeeld Braeckman, J., Kritisch denken (hoorcollege over het ontwikkelen van heldere ideeën en argumenten), Home Academy Publishers, 2011, CD 1: Hoofdstuk 2: Zijn slimme mensen extra kwetsbaar?

Gebrekkige oordeelsvorming: epistemische blindheid, stomheid, doofheid.

Een andere manier om de mogelijke onkunde in het hanteren van kennis te benaderen, wordt aangereikt door Muel Kaptein [1]. In onze morele oordeelsvorming, zo stelt hij, kunnen we drie tekortkomingen herkennen: we kunnen moreel blind, moreel stom als moreel doof zijn. Kaptein richt zich dus specifiek op de feilbaarheid van onze morele oordeelsvorming. Zijn rubricering is echter ook geschikt om de menselijke tekortkomingen in het gebruik van kennis in het algemeen te duiden. Ik zo'n geval kun je spreken van epistemische - op kennis gerichte - blindheid, stomheid en doofheid.

De ideeën van Kaptein in gedachten kunnen onze professionele oordelen op drie manieren tekortschieten. Ze kunnen onvolledig, en dus niet goed, zijn, omdat we:
 
1. niet inzien – blind zijn voor – wat er precies speelt in een casus. Om te beginnen is hier sprake van als iemand niet alle ins en outs van een situatie kent maar toch een oordeel velt. Sprake is van een kennistekort. Indien dat het geval is, kun je al niet van een juist oordeel spreken. Hiervan is ook sprake als iemand niet inziet dat hij niet deugdelijk argumenteert. Daarnaast kan meer in het bijzonder vergeten worden dat iedere handelingssituatie ook een morele kant kent. Iedere keuze die je maakt zegt namelijk ook iets over wat jij goed (samen) leven vindt. Hiervoor kunnen we ook blind zijn [2]. Ten derde kun je spreken van een bepaalde vorm van morele blindheid als je het lastig vindt om in te leven in de situatie van de ander. Pas als je iets zelf ervaart, zul je soms merken dat je oorspronkelijke houding of mening tekortschiet. Zo worden veel mensen pas donor – en ontwikkelen een duidelijke mening hierover – als iemand in zijn of haar omgeving een donororgaan nodig heeft.
 
2. niet durven te uiten wat we vinden. Veel mensen vinden het lastig om het eigen (morele) oordeel dat ze hebben uit te dragen. Vaak vinden ze het zelfs al lastig om twijfel uit te spreken. Met name in groepen voelen veel mensen zich onzeker en volgen ze de groepsmening. Sprake is dan van een vorm van stomheid. Met name bij aanwijsbaar immoreel handelen zie je vaak dat mensen in de omgeving wel het onethische hadden geconstateerd maar niet hier iets van durfden te zeggen. Bang dat ze zijn voor baanverlies of gezichtsverlies of ...
 
3. niet willen horen wat anderen zeggen (doofheid). Onderzoek laat zien dat mensen het lastig vinden om hun oordeel bij te stellen zelf als anderen met goede, afwijkende argumenten komen. Ze staan niet op een juiste manier open voor de ander. Met name in een hiërarchische context – neem een ervaren sporter die de mening van een beginnend topsporter aanhoort – zie je dat mensen geneigd zijn om zich af te sluiten voor kritiek. Andersom kan trouwens ook: dat mensen juist te makkelijk luisteren naar wat anderen zeggen.

Deze op kennis gerichte blindheid, stomheid of doofheid kan zich op verschillende manieren manifesteren. Bijvoorbeeld dat we ten onrechte rationaliseren. Hiervan is sprake als een beroepsbeoefenaar al onbewust een oordeel heeft gevormd en vervolgens alle argumenten zo uit gaat leggen dat deze altijd het oordeel bevestigen. 

Maar rationaliseren is niet de enige tekortkoming. Welke menselijke tekortkomingen in de omgang met kennis er concreet nog meer zijn zal ik in een volgende serie bijdragen uitwerken.




[1]
Deze indeling in (morele) doofheid, stomheid en blindheid is terug te vinden in Kaptein, M., Waarom goede mensen soms de verkeerde dingen doen - 52 bespiegelingen over ethiek op het werk, (bespreking hier) Business Contact (2011). Een verkorte, Engelstalige versie is vrij te downloaden.

[2]
Als eerder is verwoord, ziet Kaptein met name op deze kant van oordeelsvorming, dus of er iets moreels op het spel staat.  Voor een verdere uitleg en duiding van het begrip zie Pallazo, G., F. Krings en U. Hoffrage, Ethical blindness, in: Journal of Business Ethics, februari 2013, bladzijde 323.

Rationaliseren

Een specifieke cognitieve valkuil is onze neiging om te rationaliseren. Hiermee wordt het psychische proces bedoeld waarbij een mens al onbewust een oordeel heeft gevormd of een beslissing heeft genomen om vervolgens alle argumenten zo uit te leggen dat deze het oordeel ondersteunen. Onderzoek laat zien dat alle mensen dit doen.

Gedachte-experiment
Sebastiaan en Kim zijn broer en zus. Ze zijn samen op zomervakantie in Zuid-Frankrijk. Op een mooie avond overnachten ze alleen in een tentje vlak bij het strand. Na een gezellige avond en een mooie zonsondergang besluiten ze dat het interessant en leuk zou zijn als ze probeerden met elkaar te vrijen. Ze zijn niet bang dat Kim zwanger zal worden. Ze slikt namelijk de pil. Voor de zekerheid gebruikt Mark daarnaast toch ook nog maar een condoom. Ondanks dat ze ervan genieten besluiten ze dat het bij deze ene keer blijft. Dit is hun geheim. Ze voelen zich na deze avond nog meer met elkaar verbonden.

Beantwoord nu de volgende morele vraag: vind je het juist dat twee volwassenen die broer en zus zijn met elkaars instemming met elkaar vrijen? Dat een broer en zus seks mogen hebben? Motiveer je antwoord!

De meeste mensen zeggen onmiddellijk “nee” op bovenstaande vraag [1]. De vervolgvraag is nu wat dit moreel oordeel kan rechtvaardigen. Vaak wordt als eerste argument gegeven dat het een vorm van incest is dat voorkomen moet worden omdat het leidt tot genetische afwijkingen in het nageslacht. Het probleem is echter dat Sebastiaan en Kim voorbehoedsmiddelen hebben gebruikt.

Als mensen hierop gewezen wordt, volgt vaak als tweede argument dat het emotioneel schadelijk is. Er staat echter duidelijk beschreven dat ze het beiden prettig vonden en dat de band alleen maar sterker is geworden. 

Toch overtuigt dit ook nog niet iedereen: nieuwe argumenten worden gezocht om een eerste afkeurende intuïtie te kunnen rechtvaardigen. Nu zijn er misschien goede argumenten om het gedrag van Kim en Sebastiaan moreel af te keuren, maar ik hoop dat je inziet welk proces kan plaatsvinden in je gedachten.

Eerst vel je onbewust een oordeel en vervolgens zoek je hier met je 'verstand' deels bewust, deels onbewust de juiste argumenten voor. Je rationaliseert. Het zou echter logisch gezien beter zijn als je andersom zou redeneren: je gaat eerst op zoek naar argumenten en vervolgens vel je een oordeel. Dat de conclusie volgt uit de argumenten; niet dat je de argumenten zoekt voor het standpunt.



[1]
Haidt, J., The emotional dog and its rational tail: a social intuitionist approach to moral judgment, in: Psychological      Review, 2001, vol. 108, bladzijde 814-834.

Het verkeerd inschatten van onze zintuiglijke waarneming

Mensen hebben de neiging om te veel te vertrouwen op hun eigen zintuigen. Wat we waarnemen zal wel waar zijn. Soms – en dit verschilt weer van persoon tot persoon – schiet onze waarneming echter te kort. Zonder dat we het doorhebben. De kennis die we hebben – en we meenemen in onze oordeelsvorming – kan hierdoor minder betrouwbaar zijn dan we vermoeden.

Voorbeeld 1
Staan de twee torens van Pisa even scheef?

       

Veel mensen menen dat torens niet even scheef staan. De rechtertoren staat schuiner. Toch is deze waarneming niet correct. De torens staan even scheef.
 
Voorbeeld 2
Een bekend voorbeeld is het verkeerd inschatten van lengte. De achtergrond van iemand maakt dat we soms de lengte van een persoon verkeerd inschatten. Als een persoon voor een flatgebouw staat, schatten we de man of vrouw kleiner in dan wanneer de persoon naast een kind stond [1]. Een oordeel gebaseerd op deze kennis – bijvoorbeeld van een getuige die stelt dat de persoon die betrokken was bij een winkeldiefstal ongeveer 1.80 meter was – kan hierdoor minder betrouwbaar zijn.

Voorbeeld 3
Mensen die in de mist een auto besturen, schatten in het algemeen hun snelheid niet goed in. Ze gaan vaak harder dan ze denken dat ze gaan. Door de mist letten ze namelijk nog beter op het zicht – steekt er niet iemand over? – waardoor ze minder op de snelheidsmeter kijken. De snelheid wordt vervolgens geschat en ondanks de mist gaat dit niet goed. Veel mensen rijden hierdoor harder dan ze denken . Een oordeel – bijvoorbeeld van een automobilist die aangeeft niet te hard gereden te hebben – kan niet correct zijn.
 
Al zijn in de literatuur meer voorbeelden bekend die de beperkingen van onze zintuigen aantonen, toch hebben maar weinig mensen in de beroepspraktijk met oordeelsvorming te maken waar het op dergelijke kennis aankomt. Maar blijf desondanks alert. Je eerste waarneming - toen je nog kind was - gaf je mogelijk het idee dat de aarde plat was, je leerde later waarschijnlijk dat de aarde een bol was terwijl uiteindelijk de aarde afgeplat bolvormig is.

__________

[1]
Een specifieke variant van het verkeerd inschatten van lengte zie je terugkomen in de zogenaamde Ames-room. Dit is een optische illusie waarbij een kamer zo is geconstrueerd alsof het lijkt dat mensen in lengte verschillen terwijl dit niet het geval is. Een zoekactie op internet naar Ames-room levert al snel mooie voorbeelden op.

[2]
Snowden, R. J., Stimpson, N.,  en Ruddle, R. A., Speed perception fogs up as visibility drops, in: Nature, 1998, Vol 392 (450).

Tip #02: Laat je niet gek maken door anderen (sociaal bewijs en groepsdruk)

We hebben de neiging om ons te laten leiden door anderen. Als bijvoorbeeld een groep mensen in een winkelstraat omhoog aan het kijken is dan is de kans groot dat jij ook naar boven gaat kijken. Deze neiging maakt dat we een kritische houding moeten aannemen op het moment dat we mogelijk overtuigd worden enkel omdat anderen iets doen of zeggen. 

De availability-bias: argumenteren met wat beschikbaar is

Sommige zaken staan je beter voor de geest dan andere zaken. Bepaalde voorbeelden kun je je bijvoorbeeld makkelijker herinneren dan andere (die dag dat je een inbraak zag vs die dag dat je in de stad liep en er niets gebeurde). Ook kunnen bepaalde ideeën of visies een meer dominante plek hebben in je geheugen dan andere. Over sommige informatie beschik je misschien zelfs helemaal niet omdat je hier nooit mee in aanraking bent gekomen. Logisch? Misschien wel maar dit mechanisme kan ons desondanks lelijk opbreken als we aan het argumenteren slaan.


Argumenteren
Theorie: de availabilty bias
We zijn namelijk geneigd om ons ook te snel een mening te vormen op basis van de meer toegankelijke informatie. Vooral aan persoonlijke ervaringen hechten we snel veel te veel waarde. Dit komt de argumentatie vervolgens niet ten goede als we hiermee gaan argumenteren/redeneren. We trappen misschien dan te snel in de valkuil van de availability-bias (soms vertaald met beschikbaarheidsheuristiek of beschikbaarheidsvalkuil). Omdat een bepaald voorbeeld of idee available is, kiezen we deze ook of denken we dat we een afweging die hierop gebaseerd is de juiste afweging is. Informatie waartoe we geen of slecht toegang hebben, nemen we niet mee in onze afweging. Dit maakt het een cognitieve valkuil.

Voorbeeld 1. De manager, moet ik wel of niet reorganiseren?
Een manager die eerder een succesvolle reorganisatie heeft meegemaakt, zal eerder voor een reorganisatie kiezen dan een manager die nog nooit een reorganisatie heeft meegemaakt. 

Voorbeeld 2. De politicius, moeten we een langstudeerboete invoeren?
Sander de Rouwe, politicus van het CDA, ging bijvoorbeeld de fout in toen hem werd gevraagd naar de langstudeerboete (EenVandaag, 11 juli 2011, vanaf 09:00):
"Ik heb zelf ook mijn HBO gehaald, ook binnen de tijd. Ik was gemeenteraadslid, fractievoorzitter zelfs en ik werkte parttime bij een zaak.
Dus heel veel studenten kunnen het ook wel.
En het kan inderdaad zijn dat bepaalde studenten het niveau gewoon niet aankunnen. Dan moeten ze een keuze maken. Of gewoon harder en meer studeren of minder sportactiviteit of werk. Je kunt niet alles in het leven en ik vind ook de overheid kan niet alles betalen voor studenten."

Twee zaken - relevant voor deze posting - gaan hier bij qua argumentatie mis; twee zaken die aan elkaar gelieerd zijn:

  • Om te beginnen generaliseert De Rouwe wel erg snel. Het standpunt "dus heel veel studenten kunnen het ook wel" baseert hij immers op één voorbeeld. Hier zou hij op bevraagd kunnen worden. 
  • Dit voorbeeld is ook nog eens gebaseerd op een eigen ervaring. Hierdoor lijkt sprake te zijn van de valkuil van de availability-bias. De Rouwe beschikt over een duidelijk voorbeeld - zijn eigen situatie - en gebruikt dit in het argument. Waarschijnlijk omdat zijn eigen ervaring beschikbaar is. Het was beter geweest als de constatering dat "veel studenten het ook wel kunnen" onderbouwd was geweest met gedegen onderzoek. Hier had De Rouwe op bevraagd kunnen worden.

De sunk costs drogreden en valkuil

Sunk costs drogreden en valkuil




Zowel in de discussies over Europa als over de JSF zagen we deze week sommige mensen in de valkuil van de sunk costs (gezonken kosten) trappen. We vinden het lastig om gemaakte kosten die we niet meer kunnen goedmaken niet mee te wegen als we moeten beslissen over de toekomst. Dit is echter niet rationeel. Als iemand toch de sunk costs meeweegt in zijn of haar beslissing, kun je spreken van een drogreden.






Theorie achter de sunk costs
Van de sunk costs drogreden is sprake als iemand eerder gemaakte kosten die niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden mee laat wegen bij (toekomstige) economische/financiële beslissingen. Vergeten echter wordt dat kosten die we in het verleden hebben gemaakt we sowieso kwijt zijn.

Een herkenbaar en om die reden vaak beschreven voorbeeld is die van de aankoop van een bioscoopkaartje. De kosten van het kaartje ben je - eenmaal gekocht - altijd kwijt. Mensen vinden het desondanks lastig om halverwege de bioscoop te verlaten want "ze hebben immers niet voor niets betaald". Weggaan is rationeel gezien toch logischer. De kosten zijn immers toch gemaakt. Door halverwege weg te gaan, schenkt iemand zich tijd en wordt verveling of irritatie over de film voorkomen.

Europa
Deze week hoorde ik in discussies over Europa deze drogreden soms gemaakt worden. Omdat we reeds veel hebben geïnvesteerd in Europa moeten we wel hier mee door gaan, zo is de redenering. Dit argument is niet deugdelijk. Ook hier geldt: de kosten zijn gemaakt. Er kunnen goede - als slechte - redenen zijn om wel door te gaan (bijvoorbeeld als iemand stelt dat Europa in de toekomst ons wel veel gaat opleveren) maar dat we an sich al kosten hebben gemaakt hoeft ons niet te overtuigen.




JSF
Ook ten aanzien van de Joint Strike Fighter moeten we oppassen voor deze drogreden. De politici in de video gaat het goed af maar soms wordt het argument ingenomen dat we wel moeten doorgaan met de JSF omdat we nu eenmaal reeds veel geïnvesteerd hebben. Door te stoppen zouden deze kosten niet meer goed gemaakt worden. Opnieuw, dit is een drogreden. De beslissing om wel of niet door te gaan met de JSF zou moeten worden bepaald door (o.a.) wat het vliegtuig ons gaat opleveren (wel of geen banen e.d.) of hoe zeker valt te voorspellen wat het definitieve vliegtuig gaat kosten. De constatering dat we reeds veel geïnvesteerd hebben, doet rationeel gezien niet ter zake. Hooguit dat we hierdoor reeds een situatie hebben gecreëerd om te verdienen. Maar het laatste moet voorop staan: gaan we wel of niet aan het vliegtuig verdienen (naast andere beleidsmatige en politieke afwegingen natuurlijk).

Andere voorbeelden
Veel mensen vinden het lastig om een belegging die het slecht doet op te geven. De redenering is dat de kosten nu eenmaal gemaakt zijn en dat het daarom wel goed moet komen. De rationele afweging die de belegger echter zou moeten maken, is of te verwachten valt of "de belegging gaat stijgen". Ongeacht de gemaakte kosten in het verleden. Indien te verwachten valt dat bijvoorbeeld een aandeel enkel zal dalen, is het rationeel beter om afscheid te nemen van het aandeel. De kosten die gemaakt zijn, zijn toch reeds gemaakt..

Deze valkuil kan tevens de reden zijn van het volgende:
- In het restaurant het bord helemaal leegeten al zit je vol (je hebt er toch voor betaald).
- Op het terras een drankje helemaal opdrinken al vind je het niet lekker.
- Doorgaan met een ontwikkelingsproject ondanks dat een beter alternatief de markt reeds heeft betreden.

Dus: beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald. In ieder geval als het de gemaakte en niet meer ongedaan gemaakte kosten betreft. Maar dit is lastig. Helemaal als het voorkomen van gezichtsverlies of het idee dat je anders verkwistend overkomt meespeelt.

Rechtszitting en beslissing na de lunch vergroot de kans op een positieve uitkomst

Objectiviteit staat binnen het recht voorop en van rechters wordt o.a. verwacht dat ze onafhankelijk en onpartijdig oordelen waarbij iedere willekeur wordt voorkomen. Zoals ook weer zo mooi in de aflevering van "Holland.doc - Het oordeel" werd gesteld, mag in een rechtsoordeel ook geen persoonlijke morele voorkeur van een rechter doorklinken. Het uiteindelijke oordeel moet rationeel te verdedigen zijn. Maar is dit werkelijk mogelijk? Rechtsrealisten menen van niet. Recent onderzoek laat zien dat ze een punt hebben. Wordt hiermee aan de stoelpoten van het kritisch vermogen van rechters gezaagd?

Amerikaanse en Israëlische onderzoekers concluderen namelijk na het bestuderen van ruim 1100 beslissingen dat het tijdstip op de dag een variabele is die de uitkomst van een zaak beïnvloedt. Het betrof in dit geval verzoeken tot voorwaardelijke invrijheidstelling. Uit het onderzoek bleek dat zaken als de ernst van het misdrijf, geslacht als afkomst – als gewenst – geen aanwijsbare invloed hadden op de uitkomst. Een rustmoment of lunch voorafgaande aan de zaak bleek echter wel invloed te hebben.

Het onderzoek betrof de beslissingen die waren gemaakt door acht ervaren Israëlische rechters, verspreid over meer dan 50 dagen in een periode van tien maanden. Hieruit bleek dat na een snack of lunch 65 procent van de verzoeken tot vervroegde vrijlating werden ingewilligd. Het aantal gunstige uitspraken daalde vervolgens geleidelijk, bij elke beslissing, soms tot nul om vervolgens weer tot 65 procent terug te keren na een onderbreking.

De onderzoekers wijzen erop dat deze uitkomsten psychologisch verklaard kunnen worden. Gelijk aan andere functies leidt het langdurig uitvoeren van dezelfde werkzaamheden tot afgestompt handelen. Na een lunchpauze komt echter de nodige scherpte weer terug. Dit wordt begeleid met een positievere houding. Dit samen beïnvloedt de uitkomsten van de beslissingen.

Danzigera, Levavb & Avnaim-Pessoa, Extraneous factors in judicial decisions, Proceedings of the National Academy of Sciences (PNAS), 11-04-2011

Rationaliseren bij juridische oordeelsvorming

Rationaliseren is het mentale proces waarbij iemand eerst zich onbewust een oordeel vormt om deze vervolgens van de "juiste" argumenten te voorzien (lees hier meer). Onderzoek laat zien dat het lastig is voor de mens om hieraan te ontsnappen. Hoe lastig is het niet om toe te geven dat je fout zat? Om vragen te stellen bij je eigen gedrag? Hoe vaak zien we iemand dan niet op zoek gaan naar argumenten om het eigen gedrag te rechtvaardigen? Om (onbewust) zelfvertrouwen te behouden, om status te behouden, voor erkenning, macht of voor financieel gewin?

Voor juristen is dit een belangrijk gegeven want zowel bij het maken van juridische als morele oordelen moet rationaliseren voorkomen worden. Indien een rechter al direct (onbewust) een bepaalde uitkomst "in gedachten" heeft en vervolgens enkel de ondersteunende argumenten hierbij zoekt, is dit een kwalijke zaak. Maar ook andere juristen (advocaten, Officieren van Justitie, et cetera) moeten dit proces niet onderschatten. Helaas denken we nog te vaak ten onrechte dat we neutraal een kwestie ingaan.

De uitkomsten uit (sociaal) psychologische hoek zijn echter duidelijk en ook in de praktijk kennen we voorbeelden genoeg van doorgeslagen rationalisering. Zelfs gewone burgers kennen wel juridische zaken waar een zekere tunnelvisie het blikveld heeft vertroebeld (zie anders voor een overzicht de Wikipedia-pagina over justitiële dwalingen). Het probleem met rationaliseren is dat zelfs immorele handelingen op deze manier worden goedgepraat. Het (onbewuste) oordeel is gemaakt en enkel argumenten die het oordeel ondersteunen worden gegeven.

Misschien kan dit proces worden waargenomen bij de ontkennende bankiers die met hun excessieve miljoenenbonussen aanwijsbaar hebben bijgedragen aan de financiële crisis? Wie weet. Een bekende valkuil bij juristen is de verwijzing naar juridische afspraken/wet- en regelgeving ter rechtvaardiging van onwenselijk gedrag: "We konden niet anders want het was juridisch afgesproken". Maar is rechtmatig altijd rechtvaardig? Een concrete casus waar deze vraag concreet speelde, was bijvoorbeeld de zaak van de Amerikaanse Justitie vs Charlie Sheen/Brooke Mueller.

Voor wie meer wie lezen over rationalisering bij juridische oordeelsvorming wijs ik graag op het prettige artikel van Kath Hall (onder de titel "Why Good Intentions are Often Not Enough: The Potential for Ethical Blindness in Legal Decision-Making"). Interessant is de constatering dat misschien juist advocaten als leden van het OM/politie gevoelig zijn voor rationaliseren. Omdat ze vaak als belangenbehartiger optreden, zijn ze gewend om enkel argumenten te vinden die hun pleidooi ondersteunt. Met andere woorden: rationaliseren worden een houding, een karaktertrek. Hall claimt dat we dit - o.a. via opleidingen en trainingen - moeten zien te voorkomen. Natuurlijk moet een advocaat een belangenbehartiger zijn, natuurlijk is rechtmatigheid belangrijk maar hij of zij moet ook open staan voor kritische geluiden. Ook juristen moeten vragen blijven stellen bij hun eigen positie. Voor diegene onder ons die hun onderwijs (ook) hierop richten een mooie constatering. Ook kunnen we in het artikel van Hall opnieuw lezen dat beroepsethiek continu onze aandacht vraagt. Niet enkel één keer in vier jaar.

(met dank aan het Legal Ethics Forum voor de tip)