Nadat het Hof van Discpline recht heeft gesproken inzake de zaak Enait, laat de Tweede Kamer meteen van zich horen. Nu het Hof aan de gewoonteregels niet genoeg zwaarte wil geven, dan moet het maar via een wet? Een korte analyse van de uitspraak.
Het Hof hanteert het volgende schema:
1. (uitgangspunt) Met het opstaan wil degene die opstaat respect tonen voor de rechterlijke macht als instituut. In dit gebaar kan tevens respect voor de persoon van de rechter tot uitdrukking worden gebracht.
2. (uitgangspunt) Dit al eeuwenoude en alom toegepaste gebruik ligt, althans in Nederland, niet verankerd in een wet of een besluit, maar dit gebruik heeft onbetwistbaar wel het karakter van een niet geheel vrijblijvend gebruik. Er is sprake van een gewoonte- en gedragsregel.
3. (constatering) Zodanige regel kan evolueren en is onderhevig aan verandering die gelijke tred houdt met de wijziging van de opvattingen in de Nederlandse samenleving.
4. (weerlegging tegenargument) De omstandigheid dat in de meeste islamitische landen advocaten ook plegen op te staan voor de rechter acht het hof niet van doorslaggevende betekenis.
5. (constatering) Feit is dat in de Nederlandse rechtszalen aan het gebruik om op te staan door de rechter(s) al jaren niet meer strikt de hand wordt gehouden.
6. (tussenconclusie) De onderhavige gedragsregel is derhalve niet een strikte regel die zonder meer wordt of moet worden nageleefd.
7. (constatering) Tevens is onmiskenbaar dat in de hedendaagse Nederlandse maatschappij de opvattingen over gebruiken en gewoontes zich wijzigen mede onder invloed van andere culturen en godsdienstbelevingen van mensen die zich in Nederland hebben gevestigd.
8. (norm) Die culturele en godsdienstige opvattingen en uitingen dienen te worden gerespecteerd en getolereerd, ook in de rechtszaal. Een respectvolle behandeling van elkaars opvattingen en de wijze waarop die worden geuit gelden als een kenmerk van behoorlijke rechtspleging.
9. (tussenconclusie) Tegen deze achtergronden kan niet (meer) worden aanvaard dat het enkele feit dat een advocaat zich niet houdt aan de gedragsregel op te staan bij binnenkomst of vertrek van een rechter(lijk college) toereikend is voor het oordeel dat dit gedrag reeds daarom als onbetamelijk heeft te gelden.
10. (norm) Dit geldt met name wanneer sprake is van een oprechte en authentieke geloofsovertuiging en een daarmee gepaard gaande consequent uitgevoerde uiting, die overigens niet besloten hoeft te liggen in een erkende godsdienst, maar ook kan zijn gelegen in een eigen exegese van de advocaat.
11. (norm) In dat geval zullen de tolerantie en het wederzijds respect die in de rechtszaal worden vereist meebrengen dat van de advocaat niet kan worden verlangd op te staan als hij daartegen zulke geloofsbezwaren koestert. Dat sprake is van zodanige overtuiging en uiting kan worden voorondersteld.
12. (conclusie) Voor het aannemen van onbetamelijkheid - als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet - komt het aan op het vaststellen van bijzondere omstandigheden die dit oordeel kunnen dragen, zoals de intentie om disrespect of minachting te tonen of een handelwijze die een behoorlijke rechtsgang belemmert.
Het bovenstaande roept een aantal vragen op:
ad 7. Het Hof stelt dat vertuigingen vanuit andere culturen invloed hebben op gewoonteregels als de regel die ter discussie staat. Zoals het Hof nu stelt, kan van invloed ook sprake zijn indien een enkele advocaat al deze ter discussie stelt. Moet echter niet sprake zijn van een gedragen overtuiging? En is in die zin de toepassing in andere Islamitische landen niet relevant (en komt de tussenconclusie onder 4 niet te vroeg)? M.a.w. hoe snel kunnen regels evolueren?
ad 10. indien ook een individuele uitleg voldoet, kan hiermee dan niet iedere levensovertuiging als bron gaan dienen? Maar waarom is de verwijzing naar de uitleg van de Kitaab Majmoo’ Fataawa wa Maqaalaat Mutanawwi’ah dan opgenomen?
ad 11. Dat respect een belangrijk uitgangspunt is, wordt door het Hof reeds onder 1 benoemd. Waarom wordt dan niet meegewogen wat de advocaat heeft verwoord t.a.v. de rechters in NOVA en Knevel & Van den Brink als benoemd onder 4.1.4?
ad 8/11. Het Hof gaat helaas de fundamentele discussie over de rol van de rechtspraak (van zowel de rechter als advocaat) binnen onze rechtsstaat in relatie tot het recht op geloofsuitoefening uit de weg. Een belangrijk doel van de rechtsstaat is om de verschillende multiculturele gebruiken en levensovertuigingen naast elkaar te (kunnen) laten bestaan. Het gevolg is dat aan een uiting van een levensovertuing ook grenzen kunnen worden gesteld. Zowel richting andere burgers als richting de (onpartijdige) overheid. Dat culturele en godsdienstige opvattingen en uitingen namelijk ook in de rechtszaal dienen te worden gerespecteerd en getolereerd is hiermee dan ook niet absoluut. Als een rechter bij een afwijzend vonnis zou worden geslagen als uiting van een godsdienst, zou het Hof dit natuurlijk niet tolereren. De argumentatie heeft hier helaas te weinig oog voor deze grenzen.
Het Hof heeft ook haar zienswijze gegeven over het dragen van het hoofddeksel en de mogelijke belediging. Interessant voor ons is het volgende. "Gelet op deze vrijheid van meningsuiting zijn, naar het oordeel van het hof, de kwalificaties ‘judicium rusticorum’, ’boerenvonnis’ en ‘beslissing op ideologische basis niet zonder meer onbetamelijk. Het gaat hierbij om kritiek in afkeurende bewoordingen waarvan in het bijzonder niet gezegd kan worden dat die beledigend, onwaardig of anderszins niet in overeenstemming met de juridische ethiek zouden zijn." [...] "De opmerking dat het vonnis ‘typisch [is] voor een witte rechter’ acht het hof evenmin onbetamelijk. De kwalificatie ‘witte rechter’ hoeft op zich zelf genomen niet beledigend te zijn."
Als hier geen sprake is van belediging dan is de vraag hoe we deze uitspraak dan moeten kwalificeren. Een inhoudelijk argument? Van een respectvolle discussie kan geen sprake zijn.
- Wet over omgangsvormen advocaten, NOS, 13-12-2009
- De uitspraak, Tuchtrecht.nl, 11-12-2009
- Hof vernietigt berisping 'zittende advocaat', Brabants Dagblad, 11-12-2009
Het Hof hanteert het volgende schema:
1. (uitgangspunt) Met het opstaan wil degene die opstaat respect tonen voor de rechterlijke macht als instituut. In dit gebaar kan tevens respect voor de persoon van de rechter tot uitdrukking worden gebracht.
2. (uitgangspunt) Dit al eeuwenoude en alom toegepaste gebruik ligt, althans in Nederland, niet verankerd in een wet of een besluit, maar dit gebruik heeft onbetwistbaar wel het karakter van een niet geheel vrijblijvend gebruik. Er is sprake van een gewoonte- en gedragsregel.
3. (constatering) Zodanige regel kan evolueren en is onderhevig aan verandering die gelijke tred houdt met de wijziging van de opvattingen in de Nederlandse samenleving.
4. (weerlegging tegenargument) De omstandigheid dat in de meeste islamitische landen advocaten ook plegen op te staan voor de rechter acht het hof niet van doorslaggevende betekenis.
5. (constatering) Feit is dat in de Nederlandse rechtszalen aan het gebruik om op te staan door de rechter(s) al jaren niet meer strikt de hand wordt gehouden.
6. (tussenconclusie) De onderhavige gedragsregel is derhalve niet een strikte regel die zonder meer wordt of moet worden nageleefd.
7. (constatering) Tevens is onmiskenbaar dat in de hedendaagse Nederlandse maatschappij de opvattingen over gebruiken en gewoontes zich wijzigen mede onder invloed van andere culturen en godsdienstbelevingen van mensen die zich in Nederland hebben gevestigd.
8. (norm) Die culturele en godsdienstige opvattingen en uitingen dienen te worden gerespecteerd en getolereerd, ook in de rechtszaal. Een respectvolle behandeling van elkaars opvattingen en de wijze waarop die worden geuit gelden als een kenmerk van behoorlijke rechtspleging.
9. (tussenconclusie) Tegen deze achtergronden kan niet (meer) worden aanvaard dat het enkele feit dat een advocaat zich niet houdt aan de gedragsregel op te staan bij binnenkomst of vertrek van een rechter(lijk college) toereikend is voor het oordeel dat dit gedrag reeds daarom als onbetamelijk heeft te gelden.
10. (norm) Dit geldt met name wanneer sprake is van een oprechte en authentieke geloofsovertuiging en een daarmee gepaard gaande consequent uitgevoerde uiting, die overigens niet besloten hoeft te liggen in een erkende godsdienst, maar ook kan zijn gelegen in een eigen exegese van de advocaat.
11. (norm) In dat geval zullen de tolerantie en het wederzijds respect die in de rechtszaal worden vereist meebrengen dat van de advocaat niet kan worden verlangd op te staan als hij daartegen zulke geloofsbezwaren koestert. Dat sprake is van zodanige overtuiging en uiting kan worden voorondersteld.
12. (conclusie) Voor het aannemen van onbetamelijkheid - als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet - komt het aan op het vaststellen van bijzondere omstandigheden die dit oordeel kunnen dragen, zoals de intentie om disrespect of minachting te tonen of een handelwijze die een behoorlijke rechtsgang belemmert.
Het bovenstaande roept een aantal vragen op:
ad 7. Het Hof stelt dat vertuigingen vanuit andere culturen invloed hebben op gewoonteregels als de regel die ter discussie staat. Zoals het Hof nu stelt, kan van invloed ook sprake zijn indien een enkele advocaat al deze ter discussie stelt. Moet echter niet sprake zijn van een gedragen overtuiging? En is in die zin de toepassing in andere Islamitische landen niet relevant (en komt de tussenconclusie onder 4 niet te vroeg)? M.a.w. hoe snel kunnen regels evolueren?
ad 10. indien ook een individuele uitleg voldoet, kan hiermee dan niet iedere levensovertuiging als bron gaan dienen? Maar waarom is de verwijzing naar de uitleg van de Kitaab Majmoo’ Fataawa wa Maqaalaat Mutanawwi’ah dan opgenomen?
ad 11. Dat respect een belangrijk uitgangspunt is, wordt door het Hof reeds onder 1 benoemd. Waarom wordt dan niet meegewogen wat de advocaat heeft verwoord t.a.v. de rechters in NOVA en Knevel & Van den Brink als benoemd onder 4.1.4?
ad 8/11. Het Hof gaat helaas de fundamentele discussie over de rol van de rechtspraak (van zowel de rechter als advocaat) binnen onze rechtsstaat in relatie tot het recht op geloofsuitoefening uit de weg. Een belangrijk doel van de rechtsstaat is om de verschillende multiculturele gebruiken en levensovertuigingen naast elkaar te (kunnen) laten bestaan. Het gevolg is dat aan een uiting van een levensovertuing ook grenzen kunnen worden gesteld. Zowel richting andere burgers als richting de (onpartijdige) overheid. Dat culturele en godsdienstige opvattingen en uitingen namelijk ook in de rechtszaal dienen te worden gerespecteerd en getolereerd is hiermee dan ook niet absoluut. Als een rechter bij een afwijzend vonnis zou worden geslagen als uiting van een godsdienst, zou het Hof dit natuurlijk niet tolereren. De argumentatie heeft hier helaas te weinig oog voor deze grenzen.
Het Hof heeft ook haar zienswijze gegeven over het dragen van het hoofddeksel en de mogelijke belediging. Interessant voor ons is het volgende. "Gelet op deze vrijheid van meningsuiting zijn, naar het oordeel van het hof, de kwalificaties ‘judicium rusticorum’, ’boerenvonnis’ en ‘beslissing op ideologische basis niet zonder meer onbetamelijk. Het gaat hierbij om kritiek in afkeurende bewoordingen waarvan in het bijzonder niet gezegd kan worden dat die beledigend, onwaardig of anderszins niet in overeenstemming met de juridische ethiek zouden zijn." [...] "De opmerking dat het vonnis ‘typisch [is] voor een witte rechter’ acht het hof evenmin onbetamelijk. De kwalificatie ‘witte rechter’ hoeft op zich zelf genomen niet beledigend te zijn."
Als hier geen sprake is van belediging dan is de vraag hoe we deze uitspraak dan moeten kwalificeren. Een inhoudelijk argument? Van een respectvolle discussie kan geen sprake zijn.
- Wet over omgangsvormen advocaten, NOS, 13-12-2009
- De uitspraak, Tuchtrecht.nl, 11-12-2009
- Hof vernietigt berisping 'zittende advocaat', Brabants Dagblad, 11-12-2009