Twitter Facebook RSS Feed Email

Cognitieve valkuil: (te) snel betekenis geven aan feiten

Een andere veelvoorkomende cognitieve valkuil is dat we de kennis die tot ons komt, snel duiden. Vooral feitelijke beweringen voorzien we van een aanvullende betekenis door ze in ons eigen referentiekader te plaatsen. Bijvoorbeeld dat we zaken met elkaar gaan vergelijken. Iets is goedkoop, efficiënt, koud, warm, nat, hard, zacht, mooi, enzovoort. Verschillende feiten worden dan door ons aan elkaar gerelateerd. Het probleem is dat, zonder dat we dit ons beseffen, de achterliggende betekenisgeving persoonlijk is. Wat de ene persoon goedkoop, efficiënt, koud, et cetera vindt, hoeft de andere persoon nog niet te vinden. Nog los van het mogelijke probleem dat we niet alles al weten van de situatie.
 
Voorbeeld 1 
Als je het water voelt en denkt “goh, het water is niet koud” dan geef je betekenis aan de  temperatuur van het water dat op zichzelf enkel een bepaalde waarde heeft (bijvoorbeeld 18 graden). Voor jou is het – op dat moment en hoe jij je dan voelt – niet koud; voor iemand uit Midden-Afrika misschien wel?  Wanneer is iets koud? Waaraan relateer je dit? Is het niet te koud om te drinken, om in te zwemmen, om … Je oordeelt dat het water niet koud is, is op zich nog weinigzeggend.
 
Soms wordt betekenis gegeven op basis van een verondersteld denkkader van de ander.
 
Voorbeeld 2
Stel: een weerman zegt dat het een koude dag wordt omdat het maar 10 graden wordt. Dit kan betekenen: 10 graden is lager dan het normaal zou moeten zijn. Als het in voorgaande jaren bijvoorbeeld 14 graden gemiddeld was. Achter de uitspraak kan echter ook een andere veronderstelling zitten. Bijvoorbeeld de overtuiging dat 10 graden koud voor de kijkers is. Los of het gemiddeld 14 had moeten zijn. Sterker: mogelijk had de weerman bij 14 graden ook gezegd dat het koud gaat worden. We kunnen deze uitspraak als volgt opknippen:
 
Feit: Het wordt 10 graden.
Oordeel: Het wordt koud.
Veronderstelling: Als het 10 graden is, dan vinden mijn kijkers dit koud.
 
We hebben in het bijzonder de neiging om feiten moreel te willen duiden. We geven dan een morele, ook wel normatieve) betekenis aan een feit zonder ons af te vragen of we dit wel kunnen rechtvaardigen: we vinden iets snel moreel goed / niet goed, rechtvaardig / niet rechtvaardig of bijvoorbeeld eerlijk / niet eerlijk.
 
Voorbeeld 3
Net nadat een docent begonnen is met college komt een student de collegezaal in. De docent denkt “kansloos te laat, waardeloze student weer, gaat vast het vak niet halen”. Zo mogelijk denkt de student “waardeloze docent, begint te vroeg”.

Een vergelijking maken is een van de mogelijke vormen van betekenisgeving die kan plaatsvinden. Andere vormen zijn onder andere het (te) snel veronderstellen van causaliteit (het één zal wel uit het ander volgen) of het (te) snel generaliseren (alle gevallen zullen wel zo zijn).

Juist deze cognitieve neiging maken het voor beroepsbeoefenaren vaak lastig om onbevooroordeeld te zijn.